Op 12 december jl. werd in de Pieterskerk in Leiden de 50e Huizinga-lezing uitgesproken door David van Reybrouck. Hij ging in op, wat hij noemde, de klimaatopwarming en op wat burgers kunnen doen om het tij te keren. Hij begon met nog eens te benadrukken hoe ernstig de situatie is. Ieder jaar sterven tegen de 55.000 planten- en diersoorten uit. De aarde warmt razendsnel op en dat wordt veroorzaakt door de mens. Gletchers worden alsmaar kleiner, de zeespiegel stijgt snel, de CO2-concentratie is nog nooit zo hoog geweest.
“We staan in Europa aan de vooravond van een globale klimaatcrisis die in korte tijd grote delen van het leven op aarde zal aantasten of zelfs onmogelijk maken”.
Aldus van Reybrouck. En hij vervolgt:
“De mensheid palmt de komende eeuw in met dezelfde meedogenloosheid, hebzucht en kortzichtigheid waarmee in vroeger tijden werelddelen werden toegeëigend. Kolonialisme is niet langer iets territoriaals, maar iets temporeels geworden. Wij gedragen ons als de kolonisatoren van de toekomstige generaties. Wij ontnemen hen hun vrijheid, hun gezondheid, misschien zelfs hun leven. Wij doen alsof zij er niet zijn, alsof hun land het onze is, alsof wij daar zomaar mogen graaien in de voorradige grondstoffen, drinkbaar water, vruchtbare grond, gezonde lucht, en we denken er niet aan dat zij die grondstoffen ook nodig zullen hebben. Kortom: wij plunderen onze kleinkinderen, bestelen onze kinderen, wij vergiftigen ons kroost”.
En ook nu al ondervinden we de gevolgen: bosbranden, overstromingen, waterschaarste. Daar komt bij dat de klimaatopwarming vooral wordt veroorzaakt door de rijke landen, en de gevolgen worden vooral gevoeld in de armste landen. Er wordt veel gediscussieerd over het kolonialisme van het verleden, maar het zou meer moeten gaan over het koloniseren van de toekomst.
We moeten de wereldwijde solidariteit heruitvinden, betoogt van Reybrouck, we moeten de wil en de moed hebben om samen vooruit te gaan. In de woorden van de Dalai Lama: bouwen aan universele verantwoordelijkheid. Daar ligt de sleutel tot herstel.
In internationale fora laten landen het eigenbelang altijd voorgaan. Landen vragen zich altijd af: hoe kunnen we dit straks aan het thuisfront uitleggen. Ze hebben schrik voor de achterban die een compromis niet ziet zitten. Daarom is er na 70 jaar klimaatwetenschap nog steeds een enorme kloof tussen wat experts weten en wat politici doen. Dan kun je twee dingen doen: de maatregelen afzwakken, of de achterban bij het beleid betrekken. Dat laatste is veelbelovender. Recent baanbrekend onderzoek van twee jonge hoogleraren heeft aangetoond, dat ambitieus klimaatbeleid veel sneller tot stand kan worden gebracht, als je de burger erbij betrekt. De burger is dan geen passieve toeschouwer, maar een actieve speler. De kloof tussen wat de wetenschap weet en de politiek verzuimt kan het beste gedicht worden door wat de burger beslist.
Van Reybrouck presenteert vervolgens vier methoden om burgers een grotere betrokkenheid te geven bij het klimaatbeleid. Als eerste noemt hij het burgerberaad gevolgd door een preferendum. Een groep van uitgelote burgers gaan een aantal maanden met elkaar in gesprek over het klimaatprobleem en doen voorstellen voor een oplossing. De aanbevelingen van het burgerberaad worden voorgelegd aan de bevolking in de vorm van een preferendum. Dat is niet ja of nee zeggen op een door de politiek geformuleerde vraag, zoals bij een referendum, maar de burgers mogen de voorstellen evalueren die medeburgers hebben opgesteld. De overheid handelt vervolgens naar de uitkomst van het preferendum. Het preferendum is een goed middel om individuele voorkeuren te bundelen tot collectieve prioriteiten. Zo ontdek je het maatschappelijk draagvlak van maatregelen, aldus van Reybrouck.
De twee methode die van Reybrouck noemt is de global assembly. Dat is eveneens een burgerberaad en een preferendum, maar dan mondiaal. Wat nu internationaal plaatsvindt is een dialoog tussen staten. Er bestaat geen plek waar de wereldbevolking als wereldbevolking kan spreken. We hebben geen forum om samen te spreken over onze aarde. Maar het is denkbaar en uitvoerbaar om een wereldwijd samengestelde groep mensen over het CO2-vraagstuk ideeën en meningen te laten uitwisselen en de resultaten daarvan aan de jaarlijkse Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aan te bieden. Dan zouden wij de stem van de wereld horen.
De derde methode is een systeem van “carbon credits” of carbo’s. Iedereen boven de 18 jaar krijgt van de overheid een bepaalde hoeveelheid carbo’s, die op je smartphone komen te staan. Die gebruik je als je fossiele brandstoffen koopt, bijv. als je benzine tankt of je gas- en electriciteit betaalt. Naast het bedrag in euro’s betaal je dan ook een bedrag in carbo’s. Carbo’s die je niet gebruikt kun je verkopen. Ze komen terecht op een virtuele marktplaats, waar de wet van vraag en aanbod geldt. Ook de overheid gooit flink veel eenheden op die markt. Op die markt moeten bedrijven en overheden hun carbonkredieten kopen, voor hen zijn er geen gratis carbo’s. Zo worden ze gestimuleerd om zo min mogelijk fossiele brandstoffen te gebruiken. Een overheidsinstantie bepaalt hoeveel carbo’s in omloop worden gebracht, als een soort centrale bank. Een dergelijk systeem werkt veel beter, zo betoogt van Reybrouck, dan een prijskaartje aan CO2-uitstoot hangen.
De vierde methode is een vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid, een methode die van Reybrouck met tegenzin bepleit. Onze overheden zijn de afgelopen jaren buitengewoon nalatig geweest in het beschermen van het leven van hun inwoners en het garanderen van een leefbare toekomst. Een aantal westerse landen is door de rechtelijke macht veroordeeld voor hun tekortschietende beleid. Als onze staten blijven investeren in de fossiele sector, de luchtvaart, de scheepvaart en de agro-industrie blijven beschermen, als de overheid met ons belastinggeld de toekomst blijft koloniseren, moeten we ons gaan afvragen: kunnen wij dit nog wel blijven steunen? Willen wij de ondergang van de wereld nog wel blijven sponsoren? Hoeveel van ons belastinggeld financiert onze eigen vernietiging? Het moet mogelijk zijn dit percentage vast te stellen. Als blijkt dat 18% van de publieke middelen naar fossiel gaat, zouden burgers 18% van hun belastingen af kunnen trekken. Als steeds meer mensen hiertoe over zouden gaan, zou dit op den duur kunnen uitgroeien tot een verzetsbeweging. Maar, zo sluit van Reybrouck zijn betoog af, hopelijk is dit niet nodig en krijgen we van onze overheid daadkrachtig bestuur en moedige politiek te zien.
Tot zover van Reybrouck.
Ik heb zo mijn twijfels bij de preferendum-oplossing. Van Reybrouck brengt dit als hét middel om de burgers bij de oplossing van de klimaatproblematiek te betrekken. Hij gelooft er in, maar ik ben nog niet zo ver. We zouden zo’n preferendum eerst eens moeten uitproberen en achteraf moeten evalueren. Het lijkt mij bij uitstek een methode die je in de praktijk moet ontwikkelen, met vallen en opstaan, en leren van de gemaakte fouten. En over zijn vierde methode kan ik kort zijn: slecht idee. Niks voor mij.