Toen ik nog werkte droeg ik nette pakken, overhemden en stropdassen. Als een overhemd aan de boord of de manchetten begon te slijten, dankte ik het af. Ik wilde er altijd netjes uitzien en niet op versleten kleren worden betrapt. Dat heb ik nu nog wel, ook al draag ik geen pakken meer. Toch ben ik anders over kleding gaan denken sinds ik weet dat de textielindustrie tot de meest vervuilende industrieën behoort. Textielproductie kost veel water en veel grond. Kleurstoffen en andere middelen om kleding mooier te maken vervuilen het water. De mode-industrie is verantwoordelijk voor naar schatting 10% van de CO2-uitstoot in de wereld.
Dat neemt niet weg dat ook kledingzaken het label “gerecycled” gebruiken. Maar dan gaat het niet om kleding die van oude kleding wordt gemaakt, maar van gerecyclede petflessen. “Pet” is de afkorting van polyethyleentereftalaat, gerecyclede petflessen worden rpet genoemd. Er wordt steeds meer bezwaar gemaakt tegen het label “gerecycled” voor kleding, omdat het niet de kleding zelf is die wordt gerecycled. Dat schijnt ook niet eenvoudig te zijn. Er wordt wel wat oude kleding gerecycled tot nieuwe, maar dat is nog mondjesmaat. In feite is de kledingindustrie niet circulair maar nog steeds lineair.
Van gebruikte petflesjes kun je steeds weer nieuwe petflesjes maken. Dat is volledig recyclebaar. Maar als je gebruikte petflesjes gebruikt om kleding te maken, verdwijnt het uit de circulatie. Je kunt van gebruikte rpet-kleding geen nieuwe kleding maken en ook geen nieuwe petflesjes. Vanwege dat laatste is ook de industrie van petflesjes geen voorstander van rpet in kleding. Die pleit ervoor dat zij als eerste in aanmerking komen voor het gebruik van rpet als grondstof voor nieuwe petflesjes.
De kledingindustrie is niet circulair. Misschien komt dat nog.