Wij leven van de natuur

Dezer dagen heb ik nog weer eens gekeken naar de documentaire serie “Planet Earth” van de BBC, met commentaar van David Attenborough. Prachtige beelden over het leven van allerlei dieren en de natuur waarin zij leven. Ik vraag mij wel eens af hoe lang die prachtige natuur nog zal blijven bestaan. Want het is bekend dat de biodiversiteit op onze planeet in hoog tempo afneemt. Volgens het Wereld Natuur Fonds is de omvang van populaties wilde dieren wereldwijd sinds 1970 gedaald met 73%. Van alle zoogdieren op de wereld bestaat nog maar 4% uit wilde dieren. 62% van de zoogdieren zijn vee (runderen, schapen etc.) en de overige 34% zijn wij, de mensen.

Biodiversiteit, een grote verscheidenheid aan planten- en diersoorten, houdt ecosystemen gezond en weerbaar. Belangrijk, want wij mensen leven van de natuur en maken er deel van uit. Vorige maand was er een VN-conferentie over biodiversiteit in Colombia. Op de vorige conferentie, twee jaar geleden, hebben bijna 200 landen, waaronder Nederland, beloofd een actieplan op te stellen om het verlies aan biodiversiteit te stoppen. Het nederlandse plan is er wel, maar de staatssecretaris die over dit dossier gaat heeft laten weten andere prioriteiten te hebben en hij doet verder niets met dat plan. Op de conferentie vorige maand hebben trouwens maar 22 landen een plan aangeleverd. Ook kon geen overeenstemming worden bereikt over de financiering. Hoogleraar Mommer van de Universiteit van Wageningen zei hierover: “Op de vorige COP is afgesproken dat in 2030 30% van land en water beschermd moet zijn. Daarvoor is 750 miljard per jaar nodig. Er is nog maar 200 miljard toegezegd, dus er is een groot financieel gat. Dat geld zou er wel zijn als we alle subsidies die naar vervuilende industrieën en mijnbouw gaan hiervoor zouden inzetten”.

Meer bomen in de stad

In heb mijn jeugd in Arnhem doorgebracht. Twee jaar geleden, toen ik daar al lange tijd niet meer was geweest, heb ik de stad opnieuw bezocht. Om oude herinneringen op te halen. Het viel me meteen op dat de stad veel groener was geworden. Tussen 2020 en 2023 is het aantal bomen in Arnhem met 10% toegenomen. Het gemeentebestuur heeft daarbij de norm voor groene steden gehanteerd: 3-30-300. Die norm houdt in, dat iedereen vanuit zijn raam minstens 3 bomen moet kunnen zien, dat iedere wijk voor minstens 30% onder bladerdek moet liggen, en dat ieder huis niet meer dan 300m verwijderd mag zijn van een park of stadsbos. De bedenker van deze norm, de stadsecoloog Cecil Konijnendijk, is er de afgelopen jaren beroemd mee geworden tot ver buiten onze landsgrenzen. De norm is wereldwijd bekend geworden onder stadsplanners en maakt deel uit van het beleid in honderden steden over de hele wereld. Over het succes van zijn groene-steden-norm zegt Konijnendijk, dat de stelregel weliswaar door veel wetenschappelijk bewijs wordt gesteund, maar dat het belangrijkste de communicatiekracht is. Het is een eenvoudige stelregel, die iedereen kan snappen.

Dat het vergroenen van stedelijke gebieden steeds meer aandacht krijgt is een goede ontwikkeling. Vroeger werden bomen gezien als louter versiering, om het aanzien van de stad wat te verfraaien. Tegenwoordig weten we beter. Bomen brengen verkoeling op warme dagen, ze slaan CO2 op, ze vormen de leefwereld van veel dieren, houden het grondwater vast, en maken de leefomgeving mooier. Bomen spelen een essentiële rol bij het aanpassen aan de klimaatverandering. Maar steden zijn niet altijd berekend op meer bomen. Er is niet altijd plek, niet elke boomsoort past in elk type bodem, en er liggen overal rioolbuizen, leidingen en kabels. En dan hebben ze ook nog tijd nodig om te groeien. De steden vergroenen is hard nodig, maar ook werk van lange adem.

Regeren is vooruitzien

Naar aanleiding van Prinsjesdag hebben de drie planbureaus CPB, SCP en PBL een gezamenlijke visie gepubliceerd op de regeringsplannen. Naast waardering voor sommige van de plannen uiten de planbureaus ook zorgen en kritiek. Zo wordt geconstateerd, dat het kabinet zich richt op het aanpakken van het woningtekort en dat het de regie wil pakken op de ruimtelijke ontwikkeling. Maar voor de langetermijnopgaven op het gebied van natuurherstel en klimaatbeleid is het voorgenomen beleid ontoereikend om de gestelde doelen te halen. Bij de bouw van woningen moet natuurlijk ook rekening gehouden worden met de kwaliteit van het milieu en met de toenemende kans op overstromingen, en dat blijkt onvoldoende uit de regeringsplannen. In gebieden waar de kwaliteit van het milieu slecht is, bijvoorbeeld door te veel stikstof of de slechte waterkwaliteit, kunnen bouwprojecten stagneren, omdat we ons in europees verband hebben verplicht om de kwaliteit te verbeteren.

Het gaat al jaren slecht met de ontwikkeling van ons natuurlijk kapitaal, stellen de planbureaus. Met natuurlijk kapitaal wordt bedoeld, dat de natuur allerlei goederen en diensten levert, die economische kansen bieden, bijvoorbeeld water, voedsel, bouwmaterialen en recreatiegebieden. Volgens de planbureaus schuift het kabinet de verantwoordelijkheid voor het realiseren van natuur- en klimaatopgaven grotendeels door naar toekomstige kabinetten en toekomstige generaties.

Het kabinet houdt vast aan de europees afgesproken klimaatdoelen (55% minder CO2-uitstoot in 2030 en nul CO2-uitstoot in 2050) maar voert tegelijk beleidswijzigingen door die het halen van die doelen bemoeilijken. Zo komen de verhoging van de CO2-heffing voor bedrijven en de energiebelasting op aardgas te vervallen. Het kabinet stelt wel nieuwe maatregelen voor, zoals een onderzoek naar de bouw van nieuwe kerncentrales en uitbreiding van de maatwerkafspraken met de industrie, maar erg concreet is dit nog niet. Om de langetermijndoelstellingen te halen op het gebied van klimaat en natuurherstel zijn aanvullend beleid en maatregelen nodig. Regeren is immers vooruitzien.

Kledingindustrie nog niet circulair

Toen ik nog werkte droeg ik nette pakken, overhemden en stropdassen. Als een overhemd aan de boord of de manchetten begon te slijten, dankte ik het af. Ik wilde er altijd netjes uitzien en niet op versleten kleren worden betrapt. Dat heb ik nu nog wel, ook al draag ik geen pakken meer. Toch ben ik anders over kleding gaan denken sinds ik weet dat de textielindustrie tot de meest vervuilende industrieën behoort. Textielproductie kost veel water en veel grond. Kleurstoffen en andere middelen om kleding mooier te maken vervuilen het water. De mode-industrie is verantwoordelijk voor naar schatting 10% van de CO2-uitstoot in de wereld.

Dat neemt niet weg dat ook kledingzaken het label “gerecycled” gebruiken. Maar dan gaat het niet om kleding die van oude kleding wordt gemaakt, maar van gerecyclede petflessen. “Pet” is de afkorting van polyethyleentereftalaat, gerecyclede petflessen worden rpet genoemd. Er wordt steeds meer bezwaar gemaakt tegen het label “gerecycled” voor kleding, omdat het niet de kleding zelf is die wordt gerecycled. Dat schijnt ook niet eenvoudig te zijn. Er wordt wel wat oude kleding gerecycled tot nieuwe, maar dat is nog mondjesmaat. In feite is de kledingindustrie niet circulair maar nog steeds lineair.

Van gebruikte petflesjes kun je steeds weer nieuwe petflesjes maken. Dat is volledig recyclebaar. Maar als je gebruikte petflesjes gebruikt om kleding te maken, verdwijnt het uit de circulatie. Je kunt van gebruikte rpet-kleding geen nieuwe kleding maken en ook geen nieuwe petflesjes. Vanwege dat laatste is ook de industrie van petflesjes geen voorstander van rpet in kleding. Die pleit ervoor dat zij als eerste in aanmerking komen voor het gebruik van rpet als grondstof voor nieuwe petflesjes.

De kledingindustrie is niet circulair. Misschien komt dat nog.