De overheid wil in 2050 in Nederland een volledig circulaire economie hebben bereikt. Een enorme opgave. Daar komt nogal wat bij kijken.
Bij een circulaire economie gaat het om het radicaal efficiënter omgaan met beschikbare grondstoffen, materialen en producten. Dat kan op vier manieren: (1) minder grondstoffen gebruiken, bijv. door producten te delen, efficiënter te fabriceren, of ze niet meer te maken, (2) producten en onderdelen hergebruiken en repareren, (3) materialen recyclen zodat er minder afval wordt gestort en verbrand, en (4) eindige grondstoffen vervangen door hernieuwbare grondstoffen, zoals hout of landbouwgewassen.
Een circulaire economie is dus meer dan alleen maar recyclen. Het houdt ook in, dat er bij het ontwerpen en maken van producten al rekening mee gehouden, dat ze makkelijk gerepareerd en hergebruikt moeten kunnen worden. Dat betekent in veel gevallen overstappen op een andere manier van produceren. Het betekent ook, dat de gebruiker van een product steeds minder vaak ook de eigenaar is. In een circulaire economie gaan we veel vaker betalen voor het gebruik dan voor het bezit van een product. Producenten blijven dan eigenaar van het product en daarmee ook verantwoordelijk voor reparatie, hergebruik en recycling.
De overheid wil dat we in 2050 in Nederland een volledig circulaire economie hebben bereikt. Als tussenstap moet in 2030 het gebruik van primaire abiotische grondstoffen (mineralen, metalen en fossiel) zijn gehalveerd. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) monitort en evalueert de voortgang. De overheid heeft al wel afspraken met bedrijfsleven en maatschappelijke partners gemaakt, op vrijwillige basis, en stimuleert circulaire initiatieven. Maar het PBL adviseert de inzet van meer dwingende instrumenten: heffingen en regulering. Voorbeeld: alleen gebruik maken van producten die een x aandeel gerecycled materiaal bevatten.
Het helpt ook, als de doelstellingen van het beleid concreter worden gemaakt. Het moet duidelijk zijn, dat het niet alleen gaat om efficiënter omgaan met grondstoffen en producten, maar ook om het tegengaan van de ongewenste effecten van grondstoffengebruik. Dan hebben we het over tegengaan van klimaatverandering, het verlies van biodiversiteit en de vervuiling van lucht, water en bodem. Een circulaire economie draagt bij aan een duurzame samenleving.
Het kabinet wil kerncentrales bouwen, om daarmee bij te dragen aan de energievoorziening in de komende decennia. Maar gaat dat echt helpen?
De minister voor Klimaat en Energie treft voorbereidingen voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales. Kernenergie kan een bijdrage leveren aan de energietransitie, zo schrijft hij aan de Tweede Kamer. Ook blijft de kerncentrale Borssele langer open, als het aan het kabinet ligt. De brief van de minister noemt enkele voordelen van kernenergie. Het is CO2-vrij, en de opwekking vindt op één enkele locatie plaats, waardoor het relatief weinig ruimte in beslag neemt. En kernenergie maakt ons minder afhankelijk van de import van gas. De minister ziet kernenergie als een aanvulling op zon, wind en geothermie, en het kan worden ingezet voor de productie van waterstof. De minister belooft een zorgvuldige aanpak, en dat betekent onderzoek naar de inpassing van kernenergie in het nederlandse energiesysteem, kennis vergaren en op peil houden, en uiteraard veel aandacht voor de veiligheid.
In de brief aan de Kamer blijven de nadelen onderbelicht. En die zijn er wel degelijk.
Je hebt niet zomaar een kerncentrale, laat staan twee. Je bent al gauw tien jaar verder, en dan moet je nog opschieten. Wereldwijd is afgesproken, dat we vóór 2030 de CO2-uitstoot hebben gehalveerd t.o.v. 1990. Kerncentrales dragen daar dus niet aan bij.
Een kerncentrale kost al gauw enkele tientallen miljarden euro. Bedrijven wagen zich niet aan de bouw van een kerncentrale, omdat het niet rendabel te maken is. De overheid moet miljarden bijleggen. Die kosten moeten worden opgebracht, en voor een deel komt dat tot uitdrukking in de prijs. Kernenergie is dure energie.
Er is nog geen definitieve oplossing voor het kernafval. We zadelen toekomstige generaties op met het radioactieve afval.
Kerncentrales draaien op uranium. Dat is een erts dat gedolven wordt. Er is voorlopig genoeg van, 100 jaar of 200 jaar, afhankelijk van hoe je dat berekent. Maar er komt een keer een eind aan, net als met kolen en gas.
We plegen al roofbouw op de grondstoffen van onze kinderen en kleinkinderen, en met kernenergie blijven we dat doen. Kerncentrales zijn geen duurzame oplossing.
David van Reybrouck tijdens het uitspreken van de Huizinga-lezing op 12 december 2021
Op 12 december jl. werd in de Pieterskerk in Leiden de 50e Huizinga-lezing uitgesproken door David van Reybrouck. Hij ging in op, wat hij noemde, de klimaatopwarming en op wat burgers kunnen doen om het tij te keren. Hij begon met nog eens te benadrukken hoe ernstig de situatie is. Ieder jaar sterven tegen de 55.000 planten- en diersoorten uit. De aarde warmt razendsnel op en dat wordt veroorzaakt door de mens. Gletchers worden alsmaar kleiner, de zeespiegel stijgt snel, de CO2-concentratie is nog nooit zo hoog geweest.
“We staan in Europa aan de vooravond van een globale klimaatcrisis die in korte tijd grote delen van het leven op aarde zal aantasten of zelfs onmogelijk maken”.
Aldus van Reybrouck. En hij vervolgt:
“De mensheid palmt de komende eeuw in met dezelfde meedogenloosheid, hebzucht en kortzichtigheid waarmee in vroeger tijden werelddelen werden toegeëigend. Kolonialisme is niet langer iets territoriaals, maar iets temporeels geworden. Wij gedragen ons als de kolonisatoren van de toekomstige generaties. Wij ontnemen hen hun vrijheid, hun gezondheid, misschien zelfs hun leven. Wij doen alsof zij er niet zijn, alsof hun land het onze is, alsof wij daar zomaar mogen graaien in de voorradige grondstoffen, drinkbaar water, vruchtbare grond, gezonde lucht, en we denken er niet aan dat zij die grondstoffen ook nodig zullen hebben. Kortom: wij plunderen onze kleinkinderen, bestelen onze kinderen, wij vergiftigen ons kroost”.
En ook nu al ondervinden we de gevolgen: bosbranden, overstromingen, waterschaarste. Daar komt bij dat de klimaatopwarming vooral wordt veroorzaakt door de rijke landen, en de gevolgen worden vooral gevoeld in de armste landen. Er wordt veel gediscussieerd over het kolonialisme van het verleden, maar het zou meer moeten gaan over het koloniseren van de toekomst.
CO2-uitstoot
We moeten de wereldwijde solidariteit heruitvinden, betoogt van Reybrouck, we moeten de wil en de moed hebben om samen vooruit te gaan. In de woorden van de Dalai Lama: bouwen aan universele verantwoordelijkheid. Daar ligt de sleutel tot herstel.
In internationale fora laten landen het eigenbelang altijd voorgaan. Landen vragen zich altijd af: hoe kunnen we dit straks aan het thuisfront uitleggen. Ze hebben schrik voor de achterban die een compromis niet ziet zitten. Daarom is er na 70 jaar klimaatwetenschap nog steeds een enorme kloof tussen wat experts weten en wat politici doen. Dan kun je twee dingen doen: de maatregelen afzwakken, of de achterban bij het beleid betrekken. Dat laatste is veelbelovender. Recent baanbrekend onderzoek van twee jonge hoogleraren heeft aangetoond, dat ambitieus klimaatbeleid veel sneller tot stand kan worden gebracht, als je de burger erbij betrekt. De burger is dan geen passieve toeschouwer, maar een actieve speler. De kloof tussen wat de wetenschap weet en de politiek verzuimt kan het beste gedicht worden door wat de burger beslist.
Van Reybrouck presenteert vervolgens vier methoden om burgers een grotere betrokkenheid te geven bij het klimaatbeleid. Als eerste noemt hij het burgerberaad gevolgd door een preferendum. Een groep van uitgelote burgers gaan een aantal maanden met elkaar in gesprek over het klimaatprobleem en doen voorstellen voor een oplossing. De aanbevelingen van het burgerberaad worden voorgelegd aan de bevolking in de vorm van een preferendum. Dat is niet ja of nee zeggen op een door de politiek geformuleerde vraag, zoals bij een referendum, maar de burgers mogen de voorstellen evalueren die medeburgers hebben opgesteld. De overheid handelt vervolgens naar de uitkomst van het preferendum. Het preferendum is een goed middel om individuele voorkeuren te bundelen tot collectieve prioriteiten. Zo ontdek je het maatschappelijk draagvlak van maatregelen, aldus van Reybrouck.
De twee methode die van Reybrouck noemt is de global assembly. Dat is eveneens een burgerberaad en een preferendum, maar dan mondiaal. Wat nu internationaal plaatsvindt is een dialoog tussen staten. Er bestaat geen plek waar de wereldbevolking als wereldbevolking kan spreken. We hebben geen forum om samen te spreken over onze aarde. Maar het is denkbaar en uitvoerbaar om een wereldwijd samengestelde groep mensen over het CO2-vraagstuk ideeën en meningen te laten uitwisselen en de resultaten daarvan aan de jaarlijkse Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aan te bieden. Dan zouden wij de stem van de wereld horen.
De Noordpool wordt steeds kleiner
De derde methode is een systeem van “carbon credits” of carbo’s. Iedereen boven de 18 jaar krijgt van de overheid een bepaalde hoeveelheid carbo’s, die op je smartphone komen te staan. Die gebruik je als je fossiele brandstoffen koopt, bijv. als je benzine tankt of je gas- en electriciteit betaalt. Naast het bedrag in euro’s betaal je dan ook een bedrag in carbo’s. Carbo’s die je niet gebruikt kun je verkopen. Ze komen terecht op een virtuele marktplaats, waar de wet van vraag en aanbod geldt. Ook de overheid gooit flink veel eenheden op die markt. Op die markt moeten bedrijven en overheden hun carbonkredieten kopen, voor hen zijn er geen gratis carbo’s. Zo worden ze gestimuleerd om zo min mogelijk fossiele brandstoffen te gebruiken. Een overheidsinstantie bepaalt hoeveel carbo’s in omloop worden gebracht, als een soort centrale bank. Een dergelijk systeem werkt veel beter, zo betoogt van Reybrouck, dan een prijskaartje aan CO2-uitstoot hangen.
De vierde methode is een vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid, een methode die van Reybrouck met tegenzin bepleit. Onze overheden zijn de afgelopen jaren buitengewoon nalatig geweest in het beschermen van het leven van hun inwoners en het garanderen van een leefbare toekomst. Een aantal westerse landen is door de rechtelijke macht veroordeeld voor hun tekortschietende beleid. Als onze staten blijven investeren in de fossiele sector, de luchtvaart, de scheepvaart en de agro-industrie blijven beschermen, als de overheid met ons belastinggeld de toekomst blijft koloniseren, moeten we ons gaan afvragen: kunnen wij dit nog wel blijven steunen? Willen wij de ondergang van de wereld nog wel blijven sponsoren? Hoeveel van ons belastinggeld financiert onze eigen vernietiging? Het moet mogelijk zijn dit percentage vast te stellen. Als blijkt dat 18% van de publieke middelen naar fossiel gaat, zouden burgers 18% van hun belastingen af kunnen trekken. Als steeds meer mensen hiertoe over zouden gaan, zou dit op den duur kunnen uitgroeien tot een verzetsbeweging. Maar, zo sluit van Reybrouck zijn betoog af, hopelijk is dit niet nodig en krijgen we van onze overheid daadkrachtig bestuur en moedige politiek te zien.
Tot zover van Reybrouck.
Ik heb zo mijn twijfels bij de preferendum-oplossing. Van Reybrouck brengt dit als hét middel om de burgers bij de oplossing van de klimaatproblematiek te betrekken. Hij gelooft er in, maar ik ben nog niet zo ver. We zouden zo’n preferendum eerst eens moeten uitproberen en achteraf moeten evalueren. Het lijkt mij bij uitstek een methode die je in de praktijk moet ontwikkelen, met vallen en opstaan, en leren van de gemaakte fouten. En over zijn vierde methode kan ik kort zijn: slecht idee. Niks voor mij.
Ik heb nooit een rijbewijs gehad. Toen ik 17 was zei mijn vader: “Je kunt maar beter rijles nemen, want zonder auto kom je nergens”. Ik heb zijn advies niet opgevolgd (wat ik trouwens wel vaker deed).
Ik vond toen al, in de zestiger jaren, dat er veel te veel auto’s op de wereld waren. Lawaai van motoren, stank van uitlaatgassen: ik heb er altijd een hekel aan gehad. Ook de fileproblematiek is niet van vandaag of gisteren, die bestond een halve eeuw geleden ook al. Ik heb nooit de aandrang gehad mij met een auto bij al die andere te voegen. Ik heb me ook nooit in mijn bewegingsvrijheid belemmerd gevoeld, ook niet toen ik voor mijn werk veel moest reizen. Ik heb me altijd openbaar laten vervoeren.
En in deze tijd is er een reden bijgekomen om geen auto te rijden. Het autoverkeer draagt bij aan de hoge CO2-uitstoot, wat leidt tot klimaatverandering met alle ernstige gevolgen van dien. In de Regionale Energie Strategie (RES) die eerder dit jaar is verschenen is staat, dat 88% van de uitstoot van broeikasgassen wordt veroorzaakt door energieverbruik. En 30% van het energieverbruik komt op rekening van de mobiliteit. Om de CO2-uitstoot terug te dringen moeten we dus vooral ons energieverbruik veranderen. Schonere en slimmere mobiliteit draagt daar aan bij.
Vanaf 2030 mogen alleen nog maar nieuwe electrische auto’s worden verkocht. Dat kan alleen maar werken als er overal voldoende oplaadpunten staan. Autogebruikers kunnen die veelal zelf aanschaffen, maar electrisch rijden wordt pas een realistische oplossing als op veel plaatsen binnen de gemeente laadpalen worden geplaatst. Het wordt dan voor meer mensen aantrekkelijker om over te stappen.
Mobiliteit kan ook slimmer en efficiënter. Meer gebruik maken van openbaar vervoer helpt. Dat moet dan ook gestimuleerd worden. Wat ook helpt is een deelauto gebruiken: autorijden alleen als het echt nodig is. Greenwheels en GoAbout zijn organisaties die electrische deelauto’s beschikbaar hebben en die daarmee bijdragen aan slimme mobiliteit, die beter is voor het milieu.
Zelf doe ik alles met de fiets, althans binnen de regio. Daar blijf ik ook nog fit bij.