Weg met de wegwerpmaatschappij

Ik lees nog wel eens rapporten van de planbureaus of adviesraden van de regering. Met elkaar produceren die organisaties een enorme hoeveelheid kennis, die gratis op het internet wordt gezet. Nou ja, niet helemaal gratis, want die organisaties worden betaald van uw en mijn belastinggeld, maar ze onderzoeken van alles en als burger kun je vrijelijk over de onderzoeksresultaten beschikken. Zelf ben ik het  meest geinteresseerd in het onderwerp duurzaamheid. Dat gaat voor mij vooral over de vraag: hoe gaan wij om met de natuur en de hulpbronnen die de aarde ons te bieden heeft, en kunnen we dat verbeteren, want onze omgangsvormen laten veel te wensen over.

Dat werd mij nog weer eens duidelijk uit een stevig rapport, dat de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) alweer ruim een jaar geleden publiceerde, getiteld “Weg van de wegwerpmaatschappij”. De Rli is het strategische adviescollege voor regering en parlement op het brede domein van duurzame ontwikkeling van de leefomgeving en infrastructuur. De raad wil met haar adviezen bijdragen aan het politieke en maatschappelijke debat en aan de kwaliteit van de besluitvorming. Dat rapport spreekt mij aan vanwege de niet mis te verstane bewoordingen die gebruikt worden om de stand van onze wegwerpeconomie te schetsen en om de noodzaak te benadrukken dat we het roer moeten omgooien.

De economie

We leven in Nederland, net als in veel andere landen, in een weggooimaatschappij: het verschijnsel, dat in de huidige samenleving steeds meer goederen worden geproduceerd die kortstondig worden gebruikt en vervolgens worden weggegooid. Deze praktijk is een uitvloeisel van hoe onze economie functioneert. De nadruk ligt op het verkopen van zoveel mogelijk goederen tegen een zo laag mogelijke prijs. Die goederen worden dus niet ontworpen om lang mee te gaan. Dit economische systeem, dat gepaard gaat met een hoog grondstoffengebruik, is uitgegroeid tot een wereldwijde praktijk met verstrekkende ecologische en sociale gevolgen. In ons land worden tegenwoordig per hoofd van de bevolking meer producten aangeschaft dan ooit. Eén van de oorzaken is de verhouding tussen de prijs van producten en de koopkracht van consumenten. Het rapport noemt als voorbeeld het kopen van een tv. Begin jaren 60 was een modaal inkomen (omgerekend) zo’n €150 en kostte een tv meer dan €500. In 2022 bedroeg een modaal inkomen bruto ruim €3000 en was een “smart” tv al verkrijgbaar voor minder dan €500. Bij veel andere consumptiegoederen zag je dezelfde ontwikkeling. Tegelijk echter is ook de levensduur van producten afgenomen als gevolg van mindere kwaliteit. Ook zijn veel producten trendgevoelig geworden, waardoor ze sneller worden afgedankt.

Negatieve effecten

De wegwerpmaatschappij heeft nogal wat negatieve effecten. Het energieverbruik, en daarmee de CO2-uitstoot, tijdens fabricage en transport van producten is groot. Grondstoffenwinning veroorzaakt verontreiniging van lucht, bodem en water. De katoenteelt is hiervan zo ongeveer het ergste voorbeeld. In lagelonenlanden, waar de meeste consumptiegoederen worden geproduceerd, heersen vaak slechte arbeidsomstandigheden. Afgedankte producten worden veelal verscheept naar – opnieuw – lagelonenlanden voor hergebruik of afvalverwerking, wat de nodige milieuproblemen en gezondheidsrisico’s oplevert. En natuurlijke hulpbronnen raken steeds meer uitgeput.

Dat de consumptie de afgelopen decennia is toegenomen is goed te zien in figuur 1. Tegelijk is de druk op het milieu relatief afgenomen door effeciënter produceren en energiezuiniger electrische apparaten.

Niettemin is de milieudruk als gevolg van de consumptie veel te hoog. In 2024 viel Earth Overshoot Day, de dag waarop de mensheid de natuurlijke hulpbronnen die voor dat jaar beschikbaar zijn heeft opgebruikt, op 1 augustus. Dit is een gemiddelde voor de hele wereld. Per land bestaan er grote verschillen. De nederlandse bevolking had in 2024 deze dag al bereikt op 1 april. Vanaf die datum heeft Nederland de voor 2024 beschikbare biocapaciteit per inwoner al verbruikt; voor de rest van het jaar teren we in Nederland dus in op de reserves van de aarde. Op langere termijn is dit natuurlijk onhoudbaar.

Hoe werkt het

Volgens de Rli ontbreekt het in Nederland aan beleidsaandacht voor de afbouw van niet-duurzame economische praktijken en het tegengaan van de wegwerptrend in de maatschappij. Het is van belang dat dit gaat veranderen, want het overheidsstreven naar een duurzame en circulaire economie blijft een illusie, zolang het verkopen van zoveel mogelijk goederen voor een zo laag mogelijke prijs het belangrijkste verdienmodel is in onze economie.

De raad onderkent vier mechanismen die de wegwerptrend in stand houden en versterken. (1) Producenten van niet-duurzame artikelen kiezen ervoor om de kosten van negatieve effecten op milieu, klimaat, biodiversiteit en arbeidsomstandigheden, die optreden bij de productie en de afvalverwerking,  niet te verdisconteren in de productprijs. (2) Er wordt met slecht materiaal geproduceerd, zodat producten eerder aan vervanging toe zijn. (3) In het ontwerp van producten wordt meestal geen rekening gehouden met wat er in de afdankfase met het product en de gebruikte grondstoffen gebeurt. (4) Kopers worden verleid met lage prijzen en niet geinformeerd over de korte levensduur van de producten.

Wat is er aan te doen

De Rli reikt vervolgens een aantal beleidsinterventies aan, waarmee de wegwerptrend in de maatschappij kan worden gekeerd.

  • Er is in Europa wetgeving in de maak, die eisen stelt aan de repareerbaarheid en herbruikbaarheid van producten en het gebruik van grondstoffen, en richtlijnen die producenten dwingen om informatie te verstrekken over de milieu-impact en arbeidsomstandigheden van hun productieprocessen. De Nederlandse overheid zou zich hard moeten maken voor een ambitieuze invulling en uitvoering van deze wet- en regelgeving.
  • Om een langere levensduur van producten te stimuleren zou een professionele reparatiemarkt gestimuleerd moeten worden, door af te dwingen dat erkende raparateurs toegang krijgen tot reserveonderdelen van alle electronicaketens.
  • Maak de reparatie van defecte spullen voor burgers betaalbaar door afschaffing van het BTW-tarief op reparatie.
  • Maak tweedehandswinkels beter bereikbaar en zichtbaar door meer tweedehands aanbod in grotere winkelketens verplicht te stellen en te zorgen dat een gedeelte van het vloeroppervlak in winkelcentra (pakweg 10%) beschikbaar komt voor de verkoop van tweedehands producten.
  • Om ervoor te zorgen dat producten en onderdelen hun waarde zoveel mogelijk behouden moet de overheid sturen op een beter productontwerp en een professionelere inzameling, sortering, hergebruik en recycling van afgedankte producten.
  • Verplicht retailers een aan-huis-retour-logistiek in te voeren voor grote producten, zoals matrassen en wasmachines.
  • Voer statiegeld in voor accu’s en batterijen.
  • De overheid zou de burgers ook een handje moeten helpen om hun gedrag aan te passen. Introduceer een levensduurlabel (wat is de verwachte gebruiksduur) en reparatielabel (in hoeverre is dit product repareerbaar).
  • Maak via publiekscampagnes de schadelijke gevolgen inzichtelijk voor mens en milieu. Draag uit dat het helpt om iets niet aan te schaffen.
  • Verbied marketingcampagnes en stuntprijzen die aanzetten tot impulsaankopen.

Dit zijn, wat de Rli betreft, noodzakelijke interventies voor de komende vijf jaren. Maar voor de langere termijn vindt de raad dit niet genoeg. Het bewerkstelligen van de overgang naar een duurzame economie vraagt om ingrepen en inspanningen die vele jaren in beslag zullen nemen. Daar is meer voor nodig dan alleen maar streven naar groei van het BBP. De volgende principes zouden richtgevend moeten zijn:

  1. Eerlijke prijzen van producten, die ervoor zorgen dat afwenteling van schadelijke effecten voor mens en milieu niet langer mogelijk is, maar de markt wel zijn werk kan blijven doen.
  2. Gebruik van primaire grondstoffen meer belasten en arbeid minder. Dit vraagt om een herziening van het belastingstelsel.
  3. Maatschappijbreed een anti-wegwerpattitude stimuleren. Wellicht met een langlopende campagne, net als de anti-rookcampagne.

Tot slotIk onderschrijf zo ongeveer het hele Rli-rapport, en tegelijk denk ik: het gaat om niets minder dan een totaal andere manier van produceren en consumeren. Met respect voor de planeet, de natuur, en de arbeidsomstandigheden in met name de Derde Wereld. En een radicaal einde aan de roofbouw die we plegen op de voor toekomstige generaties beschikbare grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen. Ik schat in dat het huidige kabinet aan deze materie geen prioriteit gaat geven.

PBL pleit voor toekomstgericht beleid

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft het Hoofdlijnenakkoord 2024-2028 van de vier coalitiepartijen onder de loep genomen en komt met een aantal aanbevelingen voor de uitwerking van de leefomgevingsthema’s in dat akkoord.

Op het punt van de energie- en klimaatdoelen voor 2030 hebben sommige voornemens een gunstig effect op het halen van die doelen. Voorbeelden: de industrie meer ruimte bieden voor maatwerk, steun voor burgers en kleine ondernemers bij de verduurzaming van woningen en bedrijfspanden, en de congestie in het electriciteitsnetwerk oplossen. Maar door andere voornemens van het nieuwe kabinet raken de doelen juist weer achterop, zoals de aanpassingen van de energiebelasting, het schrappen van de verhoging van de CO2-heffing en het schrappen van de verplichting vanaf 2026 om een warmtepomp te installeren, als je je verwarmingsketel moet vervangen. Daar komt bij dat door de val van het kabinet Rutte IV diverse maatregelen controversieel zijn verklaard of teruggedraaid, en de uitwerking van het beleid is vertraagd. 

Dit, aldus het PBL, heeft de opgave voor het nieuwe kabinet om de doelen te halen groter gemaakt. De voorgenomen maatregelen, constateert het PBL, zijn waarschijnlijk onvoldoende om de in de Klimaatwet vastgelegde doelstelling van 55% reductie van broeikasgassen in 2030 te halen. Het PBL adviseert dan ook alternatief beleid voor te bereiden om de doelen te halen; de tijd tot 2030 is nog maar kort.

Het Hoofdlijnenakkoord is volgens het PBL sterk gericht op concrete maatregelen die de komende jaren in werking moeten treden. Dat geeft op korte termijn financieel lucht voor burgers en kleine bedrijven. Maar het risico is, dat er dan minder sterk op energiebesparing wordt ingezet, wat weer kan leiden tot hoger energieverbruik in de toekomst. En dat maakt burgers en bedrijven extra kwetsbaar voor prijsstijgingen van energie, aldus het PBL.

Warmtenet of niet?

We gaan allemaal van het gas af, dat is bekend. In 2050 moet dat gebeurd zijn. En er wordt al een tijd gewerkt aan de beschikbaarheid van alternatieve warmtebronnen. Een van de mogelijkheden is de aanleg van een warmtenet. In Zuid-Holland legt de Gasunie een ondergrondse leiding aan, Warmtelinq, waarmee restwarmte uit het havengebied van Rotterdam door de regio wordt getransporteerd om huizen en bedrijven in Zuid-Holland te verwarmen. De planning is dat eind 2025 via dit warmtenet warmte aan Den Haag kan worden geleverd, en in 2027, via een aftakking in Rijswijk, ook aan Leiden. En het is ook mogelijk nog meer aftakkingen te maken, zodat ook gemeenten als Oegstgeest, Leiderdorp, Zoeterwoude, Katwijk en Voorschoten van een warmtenet gebruik kunnen maken. Ons gemeentebestuur wil hierover voor de zomer een beslissing nemen.

Ik zeg: doen. Voorschoten moet gebruik maken van het warmtenet. Er is nog veel onduidelijk, niet in de laatste plaats over de kosten voor de huishoudens. Daarover is de laatste tijd steeds meer discussie in het land ontstaan. Het is wettelijk vastgelegd, dat consumenten die gebruik maken van een warmtenet niet meer hoeven te betalen dan mensen met een gasaansluiting. Maar toen de gasprijzen stegen, steeg ook het maximumtarief voor warmtenetaansluitingen. En dat leidt tot onbegrip: waarom moet je alsmaar hogere prijzen voor je warmte betalen, als je al van het gas af bent? Er wordt gewerkt aan het loslaten van de koppeling aan de gasprijs, maar hoe dat voor de kosten voor de huishoudens gaat uitpakken is nu nog onbekend. Het gebruik van warmte moet voor iedereen betaalbaar blijven. Het kabinet moet met een oplossing komen die de prijs van warmte voor de huishoudens en bedrijven binnen de perken houdt.

Ondanks de vele vragen die nog leven denk ik, dat we het ons niet kunnen permitteren om ons dorp niet op het warmtenet aan te sluiten. De energietransitie moet met een mix van maatregelen worden doorgevoerd, zoals minder energie gebruiken, omschakelen op andere apparatuur, zonnepanelen, windmolens, en ook een warmtenet. Hoe meer huishoudens van een warmtenet gebruik maken, hoe beter de kosten beheerst kunnen worden. Zonder warmtenet gaan we veel meer electriciteit gebruiken (o.a. met warmtepompen), terwijl het electriciteitsnet ook zijn beperkingen heeft.

Het is vijf over twaalf

Ik hoorde laatst een discussie tussen twee wetenschappers over de oplossing van de klimaatproblematiek. De een: het is vijf voor 12. De ander: nee, het is al vijf over 12. Dit ging niet over feiten, maar over het gevoel van urgentie. De eerste lijkt te zeggen: de problemen zijn groot, maar we kunnen het tij nog keren. De tweede lijkt te zeggen: het is al te laat, het gaat hoe dan ook mis. Moeten we nu optimistisch of pessimistisch zijn? Misschien kunnen de feiten ons helpen.

In de meeste rijke landen daalt de uitstoot van broeikasgas al een paar decennia, terwijl de economie groeit. Voor een deel komt dat omdat we producten kopen die in andere landen worden geproduceerd; de uitstoot is daardoor verplaatst. Maar het komt ook omdat we minder en schonere energie gebruiken. Nederland stoot nu 31% minder broeikasgassen uit dan in 1990, volgens gegevens van het CBS. En als zonne- en windenergie steeds goedkoper worden, kan de uitstoot nog verder worden teruggedrongen.

Daar staat tegenover dat de bevolking groeit en ook de consumptie neemt toe. We kopen meer en we vliegen meer. Dus wat we winnen aan efficiënter produceren met schonere energie, wordt deels weer teniet gedaan door de groei van de consumptie. Het blijft dus belangrijk dat consumenten, wij allemaal dus, ons gedrag aanpassen en minder spullen kopen, meer hergebruiken en recyclen, minder vliegen, en minder dierlijke producten gebruiken. En willen we dat ook? In een rapport uit 2021 van het Sociaal en Cultureel Planbureau wordt gemeld, dat zo’n driekwart van de mensen matig of ernstig bezorgd is over de klimaatverandering, vooral voor de komende generaties. Tweederde van de mensen vindt dat de mensheid zo snel mogelijk in actie moet komen, omdat het anders te laat is. Driekwart van de mensen, aldus hetzelfde rapport, ziet het belang van energiebesparing, energietransitie en een andere manier van leven in om klimaatverandering tegen te gaan. Dat zijn hoopvolle gegevens. Dus komt het nu allemaal wel goed? Laat ik het zo zeggen: ik denk dat het vijf over 12 is, en ik denk ook dat we het tij nog kunnen keren. Het is nooit te laat, als we er maar serieus werk van maken.