Meer dialoog tussen overheid en samenleving is goed voor de leefomgeving

We hebben in Nederland een nijpend woningtekort, een te hoge uitstoot van CO2, schadelijke effecten van de landbouw op het milieu, slechte waterkwaliteit, om maar enkele grote problemen te noemen. Al vele jaren werken achtereenvolgende kabinetten aan de oplossing van deze problemen, maar de problemen duren voort. Hoe komt dat?

De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) heeft zich hierover gebogen in zijn recent verschenen rapport “Falen en opstaan”. De raad gaat uit van de waarneming, dat in ons bestel drie spelers verantwoordelijkheid dragen voor de collectieve belangen in de leefomgeving: overheid, bedrijfsleven en “gemeenschappen”, d.w.z. burgers die zich in georganiseerd verband inzetten voor een bepaald doel, bijvoorbeeld wooncoöperaties, coöperaties op het gebied van de landbouw, of buurtbussen.

In het samenspel tussen die drie spelers is de afgelopen decennia het zwaartepunt komen te liggen bij de overheid en het bedrijfsleven. De overheid is steeds bedrijfsmatiger gaan werken. Daarbij kwam de nadruk te liggen op het belang van een goed draaiende economie, groei van het bbp en de koopkrachtcijfers. Dat was goed voor de bedrijvigheid en de welvaart, maar schadelijk voor milieu, water-, lucht- en bodemkwaliteit. “Door het eenzijdig samenspel tussen overheid en bedrijfsleven zijn de collectieve belangen in de leefomgeving verwaarloosd”, aldus de Rli.

Overheid, bedrijfsleven en gemeenschappen hebben verschillende waarden over wat zij belangrijk vinden voor de leefomgeving. Zij zouden met elkaar in gesprek moeten gaan over die waarden en waarom zij daar belang aan hechten. Het is belangrijk dat inzichtelijk wordt wat de consequenties zijn van het benadrukken van de ene waarde ten opzichte van de andere, en hoe de keuze van de ene waarde ten koste kan gaan van de andere. Niet om overeenstemming te bereiken, maar om informatie en begrip over elkaars waarden en belangen te delen, aldus de Rli. Dat komt de leefomgeving ten goede.

Gratis openbaar vervoer?

Op 9 april presenteerde een burgerinitiatief, genaamd DeGoedeZaak, in de Tweede Kamer een voorstel om het openbaar vervoer beter toegankelijk en gratis te maken. Welk probleem wordt hiermee opgelost?

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft onderzoek gedaan naar de ontwikkelingen in het openbaar vervoer. Daaruit blijkt, dat werk en voorzieningen (ziekenhuizen, scholen, supermarkten) minder goed bereikbaar zijn voor mensen die gebruik moeten maken van openbaar vervoer of de fiets dan voor mensen die met de auto kunnen. Dat is niet alleen zo op het platteland, maar ook in de stadsranden. In de periode 2012-2022 is door bezuinigingen de beschikbaarheid van openbaar vervoer afgenomen en daardoor zijn banen en voorzieningen minder bereikbaar geworden. Ook zijn er voorzieningen van kleinere kernen verplaatst naar steden, wat eveneens de bereikbaarheid heeft verslechterd. De al grote verschillen tussen mensen met en zonder auto zijn nog verder toegenomen. Bij de bereikbaarheid van werk speelt nog iets anders. Banen werden minder goed bereikbaar door de afschaling van het openbaar vervoer, maar dit werd voor een deel gecompenseerd door toename van werkgelegenheid. Daar hebben vooral de hoger opgeleiden van geprofiteerd. Voor hen is de bereikbaarheid van werk toegenomen, zowel met openbaar vervoer als met de auto. Voor lager opgeleiden is de situatie verder verslechterd. Voor hen werd de afname van het openbaar vervoer veel minder gecompenseerd door meer werkgelegenheid, die bovendien vooral te vinden was op plaatsen waar je alleen met de auto kon komen. Autobezit is voor laagopgeleiden steeds meer een voorwaarde geworden voor toegang tot werk.

De afschaling van openbaar vervoer, de concentratie van voorzieningen in stedelijk gebied en de verschuiving van werk naar autolocaties zijn grotendeels politieke keuzes. Openbaar vervoer moet frequent en makkelijk beschikbaar zijn, dan willen mensen er best voor betalen. En maak het alleen gratis voor de laagstbetaalden.

Weg met de wegwerpmaatschappij

Ik lees nog wel eens rapporten van de planbureaus of adviesraden van de regering. Met elkaar produceren die organisaties een enorme hoeveelheid kennis, die gratis op het internet wordt gezet. Nou ja, niet helemaal gratis, want die organisaties worden betaald van uw en mijn belastinggeld, maar ze onderzoeken van alles en als burger kun je vrijelijk over de onderzoeksresultaten beschikken. Zelf ben ik het  meest geinteresseerd in het onderwerp duurzaamheid. Dat gaat voor mij vooral over de vraag: hoe gaan wij om met de natuur en de hulpbronnen die de aarde ons te bieden heeft, en kunnen we dat verbeteren, want onze omgangsvormen laten veel te wensen over.

Dat werd mij nog weer eens duidelijk uit een stevig rapport, dat de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) alweer ruim een jaar geleden publiceerde, getiteld “Weg van de wegwerpmaatschappij”. De Rli is het strategische adviescollege voor regering en parlement op het brede domein van duurzame ontwikkeling van de leefomgeving en infrastructuur. De raad wil met haar adviezen bijdragen aan het politieke en maatschappelijke debat en aan de kwaliteit van de besluitvorming. Dat rapport spreekt mij aan vanwege de niet mis te verstane bewoordingen die gebruikt worden om de stand van onze wegwerpeconomie te schetsen en om de noodzaak te benadrukken dat we het roer moeten omgooien.

De economie

We leven in Nederland, net als in veel andere landen, in een weggooimaatschappij: het verschijnsel, dat in de huidige samenleving steeds meer goederen worden geproduceerd die kortstondig worden gebruikt en vervolgens worden weggegooid. Deze praktijk is een uitvloeisel van hoe onze economie functioneert. De nadruk ligt op het verkopen van zoveel mogelijk goederen tegen een zo laag mogelijke prijs. Die goederen worden dus niet ontworpen om lang mee te gaan. Dit economische systeem, dat gepaard gaat met een hoog grondstoffengebruik, is uitgegroeid tot een wereldwijde praktijk met verstrekkende ecologische en sociale gevolgen. In ons land worden tegenwoordig per hoofd van de bevolking meer producten aangeschaft dan ooit. Eén van de oorzaken is de verhouding tussen de prijs van producten en de koopkracht van consumenten. Het rapport noemt als voorbeeld het kopen van een tv. Begin jaren 60 was een modaal inkomen (omgerekend) zo’n €150 en kostte een tv meer dan €500. In 2022 bedroeg een modaal inkomen bruto ruim €3000 en was een “smart” tv al verkrijgbaar voor minder dan €500. Bij veel andere consumptiegoederen zag je dezelfde ontwikkeling. Tegelijk echter is ook de levensduur van producten afgenomen als gevolg van mindere kwaliteit. Ook zijn veel producten trendgevoelig geworden, waardoor ze sneller worden afgedankt.

Negatieve effecten

De wegwerpmaatschappij heeft nogal wat negatieve effecten. Het energieverbruik, en daarmee de CO2-uitstoot, tijdens fabricage en transport van producten is groot. Grondstoffenwinning veroorzaakt verontreiniging van lucht, bodem en water. De katoenteelt is hiervan zo ongeveer het ergste voorbeeld. In lagelonenlanden, waar de meeste consumptiegoederen worden geproduceerd, heersen vaak slechte arbeidsomstandigheden. Afgedankte producten worden veelal verscheept naar – opnieuw – lagelonenlanden voor hergebruik of afvalverwerking, wat de nodige milieuproblemen en gezondheidsrisico’s oplevert. En natuurlijke hulpbronnen raken steeds meer uitgeput.

Dat de consumptie de afgelopen decennia is toegenomen is goed te zien in figuur 1. Tegelijk is de druk op het milieu relatief afgenomen door effeciënter produceren en energiezuiniger electrische apparaten.

Niettemin is de milieudruk als gevolg van de consumptie veel te hoog. In 2024 viel Earth Overshoot Day, de dag waarop de mensheid de natuurlijke hulpbronnen die voor dat jaar beschikbaar zijn heeft opgebruikt, op 1 augustus. Dit is een gemiddelde voor de hele wereld. Per land bestaan er grote verschillen. De nederlandse bevolking had in 2024 deze dag al bereikt op 1 april. Vanaf die datum heeft Nederland de voor 2024 beschikbare biocapaciteit per inwoner al verbruikt; voor de rest van het jaar teren we in Nederland dus in op de reserves van de aarde. Op langere termijn is dit natuurlijk onhoudbaar.

Hoe werkt het

Volgens de Rli ontbreekt het in Nederland aan beleidsaandacht voor de afbouw van niet-duurzame economische praktijken en het tegengaan van de wegwerptrend in de maatschappij. Het is van belang dat dit gaat veranderen, want het overheidsstreven naar een duurzame en circulaire economie blijft een illusie, zolang het verkopen van zoveel mogelijk goederen voor een zo laag mogelijke prijs het belangrijkste verdienmodel is in onze economie.

De raad onderkent vier mechanismen die de wegwerptrend in stand houden en versterken. (1) Producenten van niet-duurzame artikelen kiezen ervoor om de kosten van negatieve effecten op milieu, klimaat, biodiversiteit en arbeidsomstandigheden, die optreden bij de productie en de afvalverwerking,  niet te verdisconteren in de productprijs. (2) Er wordt met slecht materiaal geproduceerd, zodat producten eerder aan vervanging toe zijn. (3) In het ontwerp van producten wordt meestal geen rekening gehouden met wat er in de afdankfase met het product en de gebruikte grondstoffen gebeurt. (4) Kopers worden verleid met lage prijzen en niet geinformeerd over de korte levensduur van de producten.

Wat is er aan te doen

De Rli reikt vervolgens een aantal beleidsinterventies aan, waarmee de wegwerptrend in de maatschappij kan worden gekeerd.

  • Er is in Europa wetgeving in de maak, die eisen stelt aan de repareerbaarheid en herbruikbaarheid van producten en het gebruik van grondstoffen, en richtlijnen die producenten dwingen om informatie te verstrekken over de milieu-impact en arbeidsomstandigheden van hun productieprocessen. De Nederlandse overheid zou zich hard moeten maken voor een ambitieuze invulling en uitvoering van deze wet- en regelgeving.
  • Om een langere levensduur van producten te stimuleren zou een professionele reparatiemarkt gestimuleerd moeten worden, door af te dwingen dat erkende raparateurs toegang krijgen tot reserveonderdelen van alle electronicaketens.
  • Maak de reparatie van defecte spullen voor burgers betaalbaar door afschaffing van het BTW-tarief op reparatie.
  • Maak tweedehandswinkels beter bereikbaar en zichtbaar door meer tweedehands aanbod in grotere winkelketens verplicht te stellen en te zorgen dat een gedeelte van het vloeroppervlak in winkelcentra (pakweg 10%) beschikbaar komt voor de verkoop van tweedehands producten.
  • Om ervoor te zorgen dat producten en onderdelen hun waarde zoveel mogelijk behouden moet de overheid sturen op een beter productontwerp en een professionelere inzameling, sortering, hergebruik en recycling van afgedankte producten.
  • Verplicht retailers een aan-huis-retour-logistiek in te voeren voor grote producten, zoals matrassen en wasmachines.
  • Voer statiegeld in voor accu’s en batterijen.
  • De overheid zou de burgers ook een handje moeten helpen om hun gedrag aan te passen. Introduceer een levensduurlabel (wat is de verwachte gebruiksduur) en reparatielabel (in hoeverre is dit product repareerbaar).
  • Maak via publiekscampagnes de schadelijke gevolgen inzichtelijk voor mens en milieu. Draag uit dat het helpt om iets niet aan te schaffen.
  • Verbied marketingcampagnes en stuntprijzen die aanzetten tot impulsaankopen.

Dit zijn, wat de Rli betreft, noodzakelijke interventies voor de komende vijf jaren. Maar voor de langere termijn vindt de raad dit niet genoeg. Het bewerkstelligen van de overgang naar een duurzame economie vraagt om ingrepen en inspanningen die vele jaren in beslag zullen nemen. Daar is meer voor nodig dan alleen maar streven naar groei van het BBP. De volgende principes zouden richtgevend moeten zijn:

  1. Eerlijke prijzen van producten, die ervoor zorgen dat afwenteling van schadelijke effecten voor mens en milieu niet langer mogelijk is, maar de markt wel zijn werk kan blijven doen.
  2. Gebruik van primaire grondstoffen meer belasten en arbeid minder. Dit vraagt om een herziening van het belastingstelsel.
  3. Maatschappijbreed een anti-wegwerpattitude stimuleren. Wellicht met een langlopende campagne, net als de anti-rookcampagne.

Tot slotIk onderschrijf zo ongeveer het hele Rli-rapport, en tegelijk denk ik: het gaat om niets minder dan een totaal andere manier van produceren en consumeren. Met respect voor de planeet, de natuur, en de arbeidsomstandigheden in met name de Derde Wereld. En een radicaal einde aan de roofbouw die we plegen op de voor toekomstige generaties beschikbare grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen. Ik schat in dat het huidige kabinet aan deze materie geen prioriteit gaat geven.

Wij leven van de natuur

Dezer dagen heb ik nog weer eens gekeken naar de documentaire serie “Planet Earth” van de BBC, met commentaar van David Attenborough. Prachtige beelden over het leven van allerlei dieren en de natuur waarin zij leven. Ik vraag mij wel eens af hoe lang die prachtige natuur nog zal blijven bestaan. Want het is bekend dat de biodiversiteit op onze planeet in hoog tempo afneemt. Volgens het Wereld Natuur Fonds is de omvang van populaties wilde dieren wereldwijd sinds 1970 gedaald met 73%. Van alle zoogdieren op de wereld bestaat nog maar 4% uit wilde dieren. 62% van de zoogdieren zijn vee (runderen, schapen etc.) en de overige 34% zijn wij, de mensen.

Biodiversiteit, een grote verscheidenheid aan planten- en diersoorten, houdt ecosystemen gezond en weerbaar. Belangrijk, want wij mensen leven van de natuur en maken er deel van uit. Vorige maand was er een VN-conferentie over biodiversiteit in Colombia. Op de vorige conferentie, twee jaar geleden, hebben bijna 200 landen, waaronder Nederland, beloofd een actieplan op te stellen om het verlies aan biodiversiteit te stoppen. Het nederlandse plan is er wel, maar de staatssecretaris die over dit dossier gaat heeft laten weten andere prioriteiten te hebben en hij doet verder niets met dat plan. Op de conferentie vorige maand hebben trouwens maar 22 landen een plan aangeleverd. Ook kon geen overeenstemming worden bereikt over de financiering. Hoogleraar Mommer van de Universiteit van Wageningen zei hierover: “Op de vorige COP is afgesproken dat in 2030 30% van land en water beschermd moet zijn. Daarvoor is 750 miljard per jaar nodig. Er is nog maar 200 miljard toegezegd, dus er is een groot financieel gat. Dat geld zou er wel zijn als we alle subsidies die naar vervuilende industrieën en mijnbouw gaan hiervoor zouden inzetten”.